Over sinaasappels

Het verhaal over Linus en mister Orange begon met een misverstand. Toen ik nadacht over een boek over Mondriaan en ging kijken naar het schilderij Victory Boogie Woogie, vertelde iemand van het Haags Gemeentemuseum een anekdote over een jongen die sinaasappels bezorgde bij het atelier van Mondriaan. Volgens het verhaal zei Mondriaan dan: 'Weet je wat er mis is met sinaasappels? Ze zijn rond, en ze hebben de verkeerde kleur.' Het was een grapje dat Mondriaan graag maakte omdat hij alleen rechte lijnen en vlakken schilderde en altijd in rood, geel en blauw. (Als hij een grap maakte bleef hij er ernstig bij kijken en daarom dachten mensen dat hij geen gevoel voor humor had.)
Een paar weken later was ik weer in het museum en hoorde ik de anekdote opnieuw, maar nu door iemand anders verteld. In dit verhaal kwam de jongen elke week met zijn vader (die verstand van kunst had) op bezoek in het atelier van Mondriaan. Elke week gaf de schilder hem een sinaasappel, en elke keer maakte hij er datzelfde grapje bij. Jaren later, toen de jongen inmiddels een oude man was, vertelde hij het verhaal aan iemand die een boek schreef over Mondriaan, en zo werd het bewaard. Het zag er dus naar uit dat de tweede anekdote veel beter klopte.
In de trein op weg naar huis moest ik denken aan de loopjongen uit het eerste verhaal. In mijn hoofd was hij de laatste weken al talloze keren onder het poortje door gerend met zijn sinaasappels, de trap op naar het atelier, hijgend, omdat hij laat was en omdat het eind september was en nog warm in New York. En nu bleek dat hij nooit had bestaan... Die andere jongen, met de kunsthistoricius als vader; die was echt. Hij stond zelfs in een boek over Mondriaan. Daar kon ik toch niet omheen? Ik moest die loopjongen zien weg te krijgen.
'Neem mij,' zei een stem in mijn hoofd. 'Niemand kan zo mooi trappen op en af rennen als ik!' Het was de eerste keer dat ik de stem hoorde van de sinaasappeljongen.
'Maar je bestaat niet echt,' zei ik nog. Niet hardop natuurlijk; de trein was behoorlijk vol.
De sinaasappeljongen liet zich op de bank tegenover me vallen. Ik zag een schram op zijn hand. Er zat vuil onder zijn nagels. En de neuzen van zijn schoenen krulden op. Met de mouw van zijn jas wiste hij het zweet van zijn voorhoofd. Hij zag eruit alsof hij zich niet weg zou laten sturen, alleen maar omdat hij een misverstand was en eigenlijk niet bestond. En daardoor wist ik het opeens. Juist daarom was hij precies de goede hoofdpersoon voor een verhaal dat in de eerste plaats moest gaan over de kracht van verbeelding.